‘Het middelbaar beroepsonderwijs moet worden hervormd. De onderwijsinstellingen moeten innovatiever en kleinschaliger en meer regio georganiseerd zijn’; aldus minister Jet Bussemaker. Aan de hand van deze maatregelen probeert het kabinet de toekomst van het mbo en de toekomst van haar leerlingen op de arbeidsmarkt te verbeteren. De vraag is of deze maatregelen leiden tot een betere aansluiting op de arbeidsmarkt?
Waar staan wij?
De jeugdwerkloosheid ligt in Nederland op 10,8% (Eurostat, mei 2014). Dit ligt iets hoger dan bij ons Oosterburen; in Duitsland is het jeugdwerkloosheidspercentage 7,8%. De Duitse economie is minder conjunctuurgevoelig, waardoor de jeugdwerkloosheid ook lager ligt. Dit wordt onder andere veroorzaakt door de sterke maakindustrie en door de sterke relatie met snelgroeiende wereldeconomieën. In veel andere Europese landen ligt de jeugdwerkloosheid hoger; bij onze Zuiderburen ligt het percentage op 23,4%; in Engeland is 18,4% werkloos; en in landen als Spanje en Griekenland is meer dan de helft van de jongeren werkloos.
Hoewel Nederland het relatief gezien qua jeugdwerkloosheid dus nog niet zo slecht doet, is er wel degelijk sprake van een probleem in het onderwijs en de aansluiting op de arbeidsmarkt. De problemen in het mbo richten zich vooral op opleidingen met niveau 2 en 3. Werk als schoonmaker, verkoopmedewerker of logistiek medewerker zullen altijd blijven bestaan (niveau 1), terwijl werk voor niveau 2 en 3 steeds vaker zal worden geautomatiseerd. Er wordt steeds meer via internet gedaan; bankzaken, aanvragen bij gemeenten en winkelen via webshops. Prefab is een andere ontwikkeling die zich steeds vaker voordoet. Muren worden vooraf gefabriceerd om daarna een woning te vormen en straten komen tegenwoordig in platen in plaats van losse straatstenen. Hierdoor zijn er steeds minder werknemers nodig om dit werk te verrichten; waar voorheen 30 mensen nodig waren om een straat aan te leggen, zijn er nu 3 mensen nodig. Deze verloren banen komen nooit meer terug, ook niet als de economie weer aantrekt.
De toekomst
Hoe moet het met de toekomst van mbo 2 en 3 leerlingen? Hoe vinden deze leerlingen hun intrede op de arbeidsmarkt? Eén van de oplossingen is om te waken aan de poort; het controleren van de instroom. Dit kun je als eerste doen door het aantal leerlingen te beperken door een numerus fixus. Kansen op de arbeidsmarkt worden groter voor de overgebleven leerlingen. Als tweede moet je ervoor zorgen dat leerlingen een weloverwogen keuze kunnen maken. Hiervoor is de studiebijsluiter. Hierin staat niet alleen de studententevredenheid, maar ook de doorstroom naar het hbo, de kans op werk en het startsalaris.
Bij een van deze oplossingen komt direct een tweede probleem om de hoek kijken; de numerus fixus. De numerus fixus zorgt ervoor dat er maar een beperkt aantal leerlingen de opleiding binnenstroomt. Wanneer deze oplossingen bij teveel opleidingen wordt toegepast, blijft er geen plek meer over voor de leerlingen. Alternatieve keuzes worden dan steeds schaarser. Als je een toekomst wilt in de zorg, zal de keuze niet snel vallen op een opleiding in techniek. Hier komt meteen een tweede oplossing voor ons grote probleem bij kijken: ontwikkel een bredere opleiding die meer mensen aanspreekt. Met een brede opleiding kun je in meerdere sectoren en regio’s terecht. De vraag is alleen of dit een geschikte oplossing is. Is het niet het verschuiven van het probleem? Leer je nu echt genoeg om aan te sluiten op de arbeidsmarkt of leer je net van alles niets?
Een andere oplossing voor ons probleem ligt niet aan de kant van de opleiding, maar aan de kant van de arbeidsmarkt; namelijk jobcarving. Bij jobcarving creëer je een nieuwe functie door taken uit andere functie samen te brengen tot een nieuw takenpakket. Dit kan bijvoorbeeld wanneer werknemers allemaal hun eigen administratie bij moeten houden. Door deze administratietaken weg te nemen en in een nieuwe baan te plaatsen, kan een nieuwe functie worden gecreëerd. Deze functie kan worden vervuld door een mbo-2 of mbo-3 leerling. Een negatief gevolg van jobcarving is dat één van de oorspronkelijke banen verloren kan gaan. Er kan verdringing op de arbeidsmarkt ontstaan door jobcarving. Je moet daarom naar het grote geheel kijken. In veel gevallen komen meerdere mbo-2 of mbo-3 banen terug voor de verloren baan.
What to do?
Er zijn dus meerdere oplossingen voor het mbo, allemaal met positieve en negatieve gevolgen. Leidt het breder maken van een opleiding tot de juiste resultaten of leer je dan net van alles niks? Wat zijn de gevolgen van een numerus fixus? Is jobcarving de juiste oplossing om banen te creëren of zorgt het juist voor verdringing op de arbeidsmarkt? Dit zijn belangrijke vragen waar antwoord op moet komen. De mbo- 2 en mbo-3 leerlingen zullen hoe dan ook moeten toetreden op de arbeidsmarkt.