Armoede en eenzaamheid in Westerwolde, een antropologisch onderzoek
In het sociaal domein wordt gesproken over het aansluiten bij het perspectief, de ‘leefwereld’, van de burger. Dit betekent dat een gemeente vindt dat het moet doen wat ‘nodig is’ volgens de mensen in plaats van wat vooraf ‘bedacht is’ door de gemeente. Maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan. ‘Weten is nog geen doen’ was de titel van het rapport van de WRR over redzaamheid. Dat maakt duidelijk dat als je iets weet, dat nog niet betekent dat je het ook doet of kunt doen. Dat geldt ook voor een gemeente blijkt.
Laten we een voorbeeld nemen. Hoe maak je beleid dat werkt voor personen die in armoede en/of in eenzaamheid leven? Hoe definieer je het probleem en ook de oplossing? Weet je, met andere woorden, waarom bepaald beleid tot de gewenste effecten leidt en ander beleid niet? Hiervoor is het niet alleen nodig om vanuit het perspectief van de burger en diens sociale en culturele omgeving naar de wereld te kijken, maar ook om te weten hoe omstandigheden, keuzes en het leven van burgers met elkaar samenhangen. Daarvoor is onderzoek nodig.
Voor de gemeente Westerwolde, eigenlijk de gemeente Vlagtwedde, hebben we vorig jaar onderzoek uitgevoerd om te begrijpen hoe mensen met armoede en eenzaamheid omgaan en wat de invloed hiervan is op hun sociaal functioneren. Wij hebben vijfentwintig mensen gesproken die in armoede leven en vijfentwintig mensen die eenzaamheid ervaren. Soms meer dan één keer en in een aantal gevallen zijn we ook een dag bij hen geweest. Kortom, we hebben ze niet alleen vragen gesteld, maar ook gekeken hoe ze hun dagelijkse leven leiden.
Doordat we het perspectief van burgers centraal stelden, kwamen we erachter dat ‘armen’ of ‘eenzamen’ niet bestaan. Mensen die arm of eenzaam zijn, verschillen meer van elkaar dan dat ze op elkaar lijken. Al te vaak wordt er nog van uitgegaan dat ‘armen’ en ‘eenzamen’ wel bestaan en dat het een homogene groep is die veel gemeenschappelijk heeft. Wel of geen werk hebben, persoonlijke situaties, goede of slechte verhoudingen met de familie of de buurt, scheiding met of zonder kinderen, verhuizen vanwege familie of werk. Dat heeft allemaal invloed op hoe mensen hun situatie ervaren en daar betekenis aan geven: is het een eigen keuze, is het hen overkomen, hebben ze er spijt van of zijn ze er juist trots op? Soms is er ontkenning, soms verzet en frustratie, en bij anderen weer acceptatie. Dit heeft verschillende consequenties voor hoe mensen met hun situatie en de gemeente omgaan.
Mensen ervaren hun problematiek vaak anders dan de gemeente veronderstelt. Dit maakt dat ze juist niet aankloppen bij de gemeente voor hulp, terwijl dat volgens de gemeente het beste voor hen zou zijn. Mensen zijn bang voor de invloed die de gemeente krijgt op hun leven als ze afhankelijk worden van hulp. Zij kiezen daarom voor onafhankelijkheid door het zelf op te lossen, of te ontkennen dat het probleem bestaat. De gemeente denkt precies andersom: hoe eerder zij betrokken kunnen worden bij het probleem hoe beter. Er is een heilig vertrouwen in preventie. Alleen zien de burgers dat anders.
Het onderzoek laat ook zien dat hoe, met de beste bedoelingen, armoedebeleid en eenzaamheidsbeleid heel ingewikkeld zijn vormgegeven. Ze zijn verdeeld over talloze verschillende organisaties, of op plekken georganiseerd die voor mensen niet handig of praktisch zijn.
Dit antropologisch onderzoek leverde niet alleen uitspraken op over of het beleid klopt en wordt waargemaakt, maar ook waarom dit wel of juist niet het geval is. Wij constateerden twee paradoxen. De eerste is de ‘paradox van zelfredzaamheid’. Dit betekent dat sommige mensen niet geholpen wilden worden, omdat dit hun zelfredzaamheid aantast. Daarnaast waren er mensen die juist wel geholpen wilden worden. Dit leidt tot de paradoxale situatie dat mensen die hulp willen moeten leren om het zelf te doen. Terwijl de gemeente mensen die geen hulp ontvangen ‘in beeld wil krijgen’ om hen juist wel te helpen.
De andere paradox is dat wij merkten dat de gemeente in haar benadering van de mensen vooral gericht is op een verbetering van de toekomst van inwoners. Deze mensen zijn zelf nog bezig met hun geschiedenis: waarom is dit mij overkomen? Dit leidt niet alleen tot een spraakverwarring, maar ook een aanbod voor hulp dat letterlijk niet aankomt bij de mensen. Soms is geduld, of respect voor hoe mensen zijn en doen belangrijker dan een snelle beleidsinterventie.
Het onderzoek heeft veel inzicht gegeven in het leven van mensen, wat zij belangrijk vinden, wat voor hen van waarde en betekenis is en hoe de gemeente daarbij aansluit of juist niet. Het is wel heel lastig om deze inzichten een plek te laten krijgen in ander beleid. Zo is het veel moeilijker om beleid te maken voor mensen die verschillend zijn, dan om te veronderstellen dat ‘arme mensen’ hetzelfde nodig hebben.
Veel problemen zijn ook heel ‘taai’. Ze bestaan al heel lang. Ze zijn niet zozeer de oorzaak van gedrag van mensen als wel het gevolg van hoe onze wereld en economie in elkaar zit. Zonder opleiding is er bijna geen vast werk te krijgen in bepaalde delen van het land. Als je daar woont kun je trainen en solliciteren wat je wilt. Het helpt je niet bij het vinden van een baan. Het is niet ‘eigen schuld’. Veel beleidsinterventies lijken daar wel vanuit te gaan. Zij zijn erg gericht op de persoon, een budgettraining, of cursus sociale vaardigheden. Terwijl bij schuldsanering een interventie in de omgeving vaak wel heel effectief is.
Hoe lastig de uitkomsten van dit soort onderzoek soms ook te implementeren zijn, toch levert het wel in kleine stapjes een bijdrage aan beter begrip van menselijk gedrag en helpt het zo om realistische doelen te stellen in het sociaal domein. Maar soms ook om te accepteren dat het soms is zoals het is.