Sociale draagkracht

Het is ondertussen wijd en zijd bekend dat gemeenten steeds meer verantwoordelijkheid hebben gekregen voor kwetsbare burgers. De belangrijkste overweging voor deze transities is dat gemeenten  dichter bij hun burgers staan dan het Rijk en daardoor betere arrangementen kunnen maken en aanbieden. Hierdoor worden gemeenten ook verantwoordelijk voor jeugdzorg en waren ze al verantwoordelijk voor werk en inkomen. Daarmee kunnen gemeenten meer integraal, met meer onderlinge samenhang, werken. Dat voorkomt ‘verkokering’. De inzet van wijkteams in bijna alle gemeenten is een duidelijk signaal dat gemeenten hier volop mee bezig zijn.

Met wijkteams brengen gemeenten de vraag en behoefte van burgers in de wijken in beeld. Vaak worden daarbij de zogenaamde ‘keukentafelgesprekken’  gebruikt. Burgers worden thuis bezocht door een medewerker van de gemeente. Deze probeert in een informele setting een beeld te krijgen van de situatie van de burger en zijn of haar eigen mogelijkheden om zo zelfstandig en zelfredzaam mogelijk te zijn.

Deze keukentafelgesprekken leveren veel informatie op, op individueel niveau, op niveau van één burger of één huishouding. Om beleid te maken en dat beleid te monitoren is ook informatie op het niveau van de gemeente en de wijk of het dorp nodig. Daarmee komen vraag en aanbod van sociale draagkracht bij elkaar. De combinatie van inzicht in persoonlijke situaties enerzijds en van wijken of dorpen anderzijds geeft de gemeente goed inzicht in de wijken. Waar wonen veel burgers met specifieke vragen? Hebben bewoners van de wijken een sociale omgeving die hen kan ondersteunen bij hun zelfredzaamheid? Zijn de gemeente en andere partijen aanwezig in alle wijken en dorpen?

Voor een aantal gemeenten, onder andere Lelystad, ontwikkelt CAB nu een monitor om sociale draagkracht in wijken te meten. Met data van gemeenten, eventueel aangevuld met enquêtes of andere bronnen, geven wij per wijk een beeld van de vraag naar sociale ondersteuning en de mate van zelfredzaamheid. Op eenzelfde manier brengen wij het aanbod voor sociaal draagkracht in kaart, wat doen en kunnen mensen zelf, hoeveel vrijwilligers en mantelzorgers zijn er, maar ook hoeveel instellingen zijn daar aanwezig. Per wijk hebben wij zo een aantal indicatoren waarmee we de sociale draagkracht in een wijk kunnen bepalen.

schema

Wij kunnen wijken typeren, wijken met een tekort aan sociale draagkracht, waar de gemeente zal moeten investeren in het meer zelfredzaam maken van de bewoners of waar ze gewoon meer zal moeten doen omdat zelfredzaamheid niet voldoende is om alle maatschappelijke vragen op te lossen. Maar er zijn ook wijken met een ‘overschot’ aan draagvlak. Eén van de grote vragen is of de gemeente in staat is dit ‘surplus’ naar andere delen van de stad of de gemeente te kanaliseren, zodat sociale draagkracht over de wijken en dorpen kan worden verdeeld.

De vergelijking tussen wijken maakt het in elk geval wel goed mogelijk voor gemeenten om wijken onderling te vergelijken, maar ook om ontwikkeling in sociaal draagkracht in een bepaalde wijk door de tijd te meten. Daarmee kan de gemeente haar WMO beleid goed evalueren. Door nu al instrumenten te ontwikkelen om data goed te ontsluiten en indicatoren te ontwikkelen is de gemeente klaar op het moment dat ze het effect van haar beleid wil meten. Daardoor is ze snel in staat om te schakelen of een andere verdeling over de wijken te maken als dat nodig is.

Het is interessant dat een deel van deze opdrachten door rekenkamers aan ons wordt gegeven. Zij veranderen daarmee van organen die achteraf beoordelen of iets wel of niet gelukt is, naar medeontwikkelaars van indicatoren en meetinstrumenten van beleid. Dat is zowel voor rekenkamers als voor gemeenten van belang.

CAB ontwikkelde eerder voor de gemeente Steenwijkerland een monitor voor het jeugdbeleid